Twee weken geleden introduceerde ik de definitie van commons en de kaart. Nu ben ik een aantal gesprekken verder en weet ik meer. Daarom blog 2 over mijn commons-ontdekkingsreis.
Commons = het maatschappelijk middel én de groep mensen die het beheert en gebruikt.
In Amsterdam Oost ontmoette ik Luca van der Putten, een van de initiatiefnemers van PlantageLab. Samen met een klein team bedenkers en de buurt stampte hij een ware community uit de grond in Amsterdam Nieuw-West. Bijna letterlijk, omdat PlantageLab via experimenten in hun tuin verbinding mogelijk maakte. Hij schetste een vrij hechte groep mensen die verantwoordelijkheid namen en door hun acties de plek maakte die PlantageLab uiteindelijk werd. De gemeenschap was relatief open voor iedereen die deel wilde nemen, iets wat bij het woord commons nogal eens ter discussie staat: open of gesloten?
Open is voor velen een ideaal, maar zoals Elinor Ostrom in de jaren negentig al schreef, is het eerste principe voor een succesvolle commons het definieren van duidelijke grenzen aan de groep. Zij schreef over visgronden en landbouwgrond, waar mensen letterlijk van afhankelijk zijn. Geen vis- of landbouwgrond is geen eten. Vandaar de noodzaak voor duidelijk grenzen.
In de stad, met plekken als PlantageLab, kan er net wat flexibeler worden omgesprongen met de grenzen. Vandaar de relatieve openheid. In de praktijk betekent dit dat het mensen uit de Kolenkitbuurt open staat om de tuinen en het 'lab' samen te gebruiken voor acties waar de gemeenschap weer van profiteerde.
Dat is, geloof ik, de kern van de commons. Het belang van het individu valt samen met het individu van het collectief. En het is duidelijk dat dat gebeurt. Belasting voelen vaak als een noodzakelijk kwaad, sommigen noemen het zelfs diefstal. Commons verzoent het individu en de gemeenschap. Wat jij steekt in de gemeenschap, of het nou geld is, je energie of je kennis, krijg je terug omdat de commons direct bijdraagt aan de wereld die jij voor je ziet. En dat is mooi, toch?